In de jaren vóór de Tweede Wereldoorlog zijn het vooral de realistische beeldende kunstenaars die in ons land de toon aangeven. Zo geven de werken van Charley Toorop en Herman Kruyder de tragiek van het rauwe en lelijke weer. De belangrijkste stroming in de schilderkunst van de jaren dertig is die van het het vaak onheilspellende magisch realisme. Schilders als Carel Willink, Dick Ket en Pyke Koch toveren ons met hun weergaloos knappe schildertechniek een vreemde, vaak beklemmende wereld voor ogen. Daarentegen heeft het surrealisme in ons land niet zo veel aanhangers gekend, maar de Utrechtse schilder Johannes Moesman is toch een markante uitzondering.

Tegelijkertijd zien wij in deze dertiger jaren in de architectuur de opkomst van de stroming van het Nieuwe Bouwen met baanbrekende gebouwen als de Rotterdamse Van Nelle fabriek die al snel internationaal vermaard werd. Maar naast deze functionalistische bouwwerken in beton en veel glas verrezen er ook tradionalistische gebouwen met bakstenen gevels, die dikwijls waren voorzien van monumentaal beeldhouwwerk zoals van Hildo Krop en John Rädecker.

Na de ontluistering van de oorlog is het niet meer het realisme dat de toon aangeeft. De spraakmakende schilderstroming van de Cobra wordt geboren, met als meest prominente vertegenwoordiger Karel Appel. Verschillende schandalen kleuren deze en andere abstracte kunstrichtingen. Tegelijkertijd wordt ons land tijdens de wederopbouw verrijkt met vele nieuwe gebouwen, die intussen de monumentenstatus hebben gekregen.

In deze veelzijdige lezing behandelen we de voornaamste beeldende kunstenaars en architecten uit het interbellum en de jaren kort na de Tweede Wereldoorlog.