De beeldende kunst van de Nederlandse 17de eeuw is van een ongekende rijkdom en kwaliteit. Na de beeldenstorm en de overwinning van het calvinisme valt alhier de Kerk weg als grote opdrachtgever. De kunstenaars gaan nu werken voor de markt en de vraag is zo groot dat de productie van schilderijen naar een ongekende hoogte stijgt. Voor hun inspiratie richten de schilders zich niet meer zozeer op religieuze onderwerpen, maar vooral op de dagelijkse realiteit.

Als gevolg van het systeem van vraag en aanbod gaan de kunstenaars zich specialiseren. Een schilder als Frans Hals richt zich op het portret, Jacob van Ruisdael op het landschap en Jan Vermeer op het genre. Ook zijn er de Italianisanten die hun inspiratie over de Alpen zoeken. Maar natuurlijk zijn er ook kunstenaars als Rembrandt die niet zijn in te delen bij een bepaald specialisme.

Het hoofdaccent in de lezing ligt op de grote variëteit van de Hollandse schilderkunst, maar ook architectuur en beeldhouwkunst van meesters als Hendrick de Keyser en Jacob van Campen worden niet vergeten.