1. De moeder
De moeder van Rembrandt blijft zich verbazen dat zij, Neeltje Willemsdochter van Zuidbroek, een bakkersdochter, een kind heeft gekregen met zulke gaven en onvoorziene diepten. De moeder vertelt de beginjaren in Leiden.

2. Schoonzus Titia
De deftige zus van Saskia van Uylenburgh beweert wel dat ze niet helemaal aan haar zwager Rembrandt kan wennen, maar intussen heeft ze groot plezier in zijn levenskunst – zodat het toch aardig op zielsverwantschap lijkt. Titia vertelt de gloriejaren in Amsterdam, tot de dood van Saskia.

3. Buurvrouw Aengeniet.
Juffrouw Aengeniet van de komenijswinkel vraagt zich af wat er toch is met haar buurman, “die Van Rijn”. Elke dag ziet ze hem door de Breestraat de stad uitlopen. Het lijkt wel of hij naar de bodem van het leven op zoek is. Aengeniet vertelt over het midden van Rembrandts leven.