De Nederlandse en Duitse kuststreek is lange tijd welvarender geweest dan het binnenland. De bodem was er vruchtbaarder en er was een levendig scheepvaartverkeer. Tienduizenden seizoenswerkers uit het binnenland maakten daar gebruik van. Vanaf het einde van de zestiende tot ver in de negentiende eeuw trokken ze 's zomers naar de kust om daar het nodige bij te verdienen. De meeste van hen werkten bij de hooi- en graanoogst, in de turfgraverijen, bij dijkbouwprojecten of op steenfabrieken. Anderen verhandelden textiel. Aan de orde komen onder andere de verschillende soorten werkzaamheden, de organisatie van het werk en de discriminatie die de toenmalige gastarbeiders ten deel viel.